Toen nam Elifaz uit Teman het woord:
‘Kan een mens God ooit tot nut zijn, kan zelfs een wijze Hem een dienst bewijzen? Verheugt het de Ontzagwekkende dat jij onschuldig bent? Baat het Hem dat jij een onberispelijk leven leidt? Zou Hij je voor je vroomheid willen straffen en je daarom in een rechtsgeding betrekken? Je weet toch dat je levenswandel slecht is, dat je zonden ontelbaar zijn? Zonder reden eiste je een pand van je naaste en armen nam je zelfs hun laatste kleren af. Wie uitgeput was weigerde je water, brood onthield je hem die honger had. Ja, de gewelddadige bezit het land, de nietsontziende heeft er zijn macht gevestigd. Weduwen heb je weggestuurd met lege handen, de krachten van wezen heb je gebroken. Daarom staan er valstrikken rondom en raak je plotseling door angst ontzet. Zie je dan het duister niet, bespeur je niet de vloed die jou bedekt? Zou God niet in de hoge hemel wonen? Kijk toch naar de sterren aan de hemeltrans! Maar jij zegt:
“Wat weet God? Kan Hij oordelen door het donker heen? Hij wordt omhuld door wolken en ziet niets wanneer Hij langs de grenzen van de hemel wandelt.”